Verhoging In Waarde Van Terreinen, Niet-Bestaan Ervan aantonen

La Sala Tercera beschouwt dat, na de Beslissing 59/2017, de interpretatie van criteria van de beslissing van de Tribunal Constitucional met betrekking tot de afrekening van de Meerwaardebelasting (IIVTNU) om aan te tonen van het niet bestaan van verhoging in waarde op de terreinen van stedelijke oorsprong.

De Sala Tercera van Tribunal Supremo de cassatieaanklacht heeft afgewezen die was ingesteld tegen de uitspraak uitgeproken door la Sala de la Contencioso Administrativo van Tribunal Superior de Justicia van Arragón weerleggend dat deze interpretatie correct is op basis van juridische ordenaties beschouwend dat de uitspraak 59/2017, van 11 mei, toelaat om niet over te gaan tot rechtzetting van de afrekening van IIVTNU, en zodoende, aan de teruggave van de inkomsten uitgevoerd voor dit concept, en bij deze gevallen waar men niet aantoont voor de belastingsplicht van het niet-bestaan van verhoging van waarde in de terreinen van stedelijke afkomst, genoteerd in de artikel 107.7 en 107.2 a) de tekst gebaseerd op de wet van Reguladora de las Haciendas Locales (TRLHL) welke volgens de grondwet zijn en, als gevolg, verschuldigde inkomsten zijn.

De uitspraak, welke is gebeurd door de magistraat Ángel Aguallo, beschouwt de hoogte van de verklaring van niet-grondwettelijk welke vermeld stond in de uitspraak van 59/2017. Beschouwt, langs één kant, dat de artikels 107.1 en 107.2ª) van de TRLHL, in het licht van de interpretatie men dient te besluiten op basis van het jurische fundament 5 van de Uitspraak 59/2017, “Schenden enkel de ongrondwettelijkheid en gedeeltelijke nietigverklaring.”

“In dit verband, zijn ze grondwettelijk en zodoende volledig toepasbaar, en al deze inschrijvingen waarbij de verplichte belastingbetaler niet kon aantonen dat de omzetting van de eigendom van de terreinen voor eender welke titel (of het nu grondwettelijk is of omzetting, van eender welk werkelijk recht van genieting, beperking van eigendomsvoorbehoud, met betrekking tot de vermelde terreinen) en waar er geen verhoging van waarde is geweest, wat gelijk staat aan, de daadwerkelijk economische capaciteit die moet onderworpen zijn aan het fundament van het artikel 31.1 CE”.

Langs de andere kant, begrijpende dat “het artikel 110.4 van TRLHL, echter, niet grondwettelijk is en zijnde nietig (volledig niet-grondwettelijk) daar, zoals wordt weergegeven in uitspraak 59/2017, “het niet is toegelaten een andere resultaat weer te geven dan het resultaat toepasbaar op de regels van waarde die deze bevatten”, of, met andere woorden zeggend, daar “men niet toelaat aan belastingsplichtige om aan te tonen van de situatie van een niet- bestaan van economische capaciteit. (CCTC 26/2017, FJ7, en 37/2017, FJ 5)”.

Meerwaardebelasting

Het is juist hierom, de nietigheid van het hele artikel 110.4 van TRHL die, in overeenstemming met de Sala Tercera, “de mogelijkheid geeft de verplichte belastingen kan aantonen, vanaf de STC 59/2017, het niet-bestaan van verhoging ten opzichte van de gemeentelijke administratie en, in dit geval, ten opzichte van het jurisch orgaan, en, in het omgekeerd geval, is er van toepassing de artikels 107.1 en 107.2 a) van TRLHL”.

Met betrekking tote en bewijs van niet-bestaan van werkelijke meerwaarde en het daadwerkelijk bekomen van de omzetting van het terrein, beschouwt de rechtbank, in de eerste plaats, dat het toekomt aan de “verplichting aan de belastingsplichtige is om het niet-bestaan van waardeverhoging aan te tonen van het terrein dat niet-lucratief is doorverkocht”; en in tweede geval, om aan te tonen dat er geen meerwaarde is voor de IIVTNU” kan de belastingsplichtige eender welk bewijs aanbrengen, welk op zijn minst aantoont dat het zo is” (zoals, bevoorbeeld, het verschil tussen de waarde van aankoop en de deze bij omzetting welke terug te vinden zijn bij de desbetreffende publieke aktes); en ten derde, men uiteindelijk, met het doel, van deze aanbrenging “bij de verplichte belasting het bewijs dat het terrein  niet in waarde is verhoogd, is het de administratie die onderzoekt de ingebrachte bewijzen tegen deze bedoeing ter toepassing van de preceptos van de TRLHL bij de beslissing van de Uitspraak gedaan met dossiernummer 59/2017 waarbij lopende blijft in geval van meerwaarde.”

Uiteindelijk, beschouwt de rechtbank dat de maatregel waarbij een werkelijke meerwaarde bestaat en dit daadwerkelijk is bekomen bij de omzetting en dit aan te tonen is, op basis van gebruik van de desbetreffende middelen van aantoning die vastgelegd zijn in de Algemene Wet van Belastingen in de artikels 105 en volgende, middelen die toelaten tot het weigeren van de norm die de Administatie autorizeert om met volle vrijheid de reële waarde van het terrein dat is doorgegeven, het niet bestaan-  en de gevallen waarbij men afrekent de IIVTNU- misbruik van de reserve van de belastingswet vermelt in de artikels 31.3 en 133.1 CE, welke niet schendt één of ander principe van de juridische zekerheid (art.9.3 CE).

¿Necesita ayuda?¿Help?
Scroll naar boven